
In deze laatste tekst van het vierluik ‘bespiegelingen over het verlangen om afstand te nemen’ bespreek ik de waanzin. Net zoals filosofie, dronkenschap en genialiteit symboliseert waanzin voor mij een bepaalde ontkoppeling, een weigering van het leven zoals dat vorm krijgt via de gewelddadige normaliteit van routines, conventies, en regels. Toch bestaat er een cruciaal onderscheid tussen de manier waarop filosofie, dronkenschap en genialiteit zichzelf van normaliteit ontkoppelen en hoe dit in de waanzin gebeurt. De ontkoppeling die zich in de waanzin voltrekt is namelijk niet zozeer een weigering van de wereld als wel een disruptie van het ‘zelf’, het ego, van alles wat al-te-menselijk is in de mens
Om consistent te blijven spreken binnen het thema van dit vierluik stel ik dat in de waanzin afstand wordt genomen van de manier waarop wij iedere dag verkrampt en bedrukt een coherent en presentabel ‘ik’ in de lucht proberen te houden. Dat ego, die identiteit, thematiseer ik als het verhaal dat wij over onszelf vertellen en in stand willen houden voor anderen. Zij wordt door onze samenleving constant geponeerd als het centrum waar alles omheen draait: het gaat altijd om het vervullen van mijn verlangens, het behalen van mijn doelen en – bovenal – over de zekerheid dat ik mijzelf kan ervaren als een goed en degelijk mens. In de waanzin breekt deze tomeloze drang naar eenheid en coherentie af. Er is geen ‘ik’ meer, maar slechts het geschreeuw van duizenden stemmen, de echo van een ontembaar en krachtig leven. Waanzin als de ultieme antifascist.
Toch zal ik proberen voorzichtig te zijn in mijn analyse. Waanzin is een reëel fenomeen dat ontzettend eng, verwarrend of ronduit destructief kan zijn, niet alleen voor degene die met haar kampt, maar ook voor haar (in)directe omgeving. Mensen die in een stad leven kennen allemaal de psychotici die op straat zwerven, onbegrijpelijke dingen schreeuwen, anderen lastigvallen en er in het algemeen slecht aan toe zijn. Er zijn talloze verhalen van verwarde mensen die in een psychose of manische episode zichzelf en anderen serieus leed aandoen, tot op het punt van de meest vreselijke moorden en geweldsdelicten. Waanzin is geen grap. Maar het punt van mijn tekst is niet om waanzin te verheerlijken of het leed dat met haar gepaard kan gaan te ontkennen. Het gaat mij er eerder om wat de waanzin toont en wat een waanzinnig proces kan zijn. Het gaat om haar bewegelijkheid en vloeibaarheid, om haar onvermogen zichzelf te laten vangen in een verstikkende eenheid. Om dit concreter te formuleren gaat het mij in de relatie tussen waanzin en afstand om het loslaten van de verheerlijking van het ego. In die afstand zit iets magisch dat zowel potentieel gevaarlijk als enorm bevrijdend kan zijn. Het is niet zo dat wij allemaal moeten verlangen om waanzinnig te worden, maar eerder dat wij inspiratie kunnen halen uit de afbreuk van het ego die in mijn benadering van waanzin centraal komt te staan.
Oneindigheid en leven
Voordat ik de waanzin als een vorm van afstand nemen van het ego thematiseer, zal ik kort stilstaan bij een enigszins ruime benadering van waanzin. Die benadering is ‘ruim’ in de zin dat zij waanzin niet direct verheerlijkt, maar haar wel in het leven zelf plaatst en op die manier ruimte schept om haar niet slechts als een ziekte te zien. In zijn magistrale Filosofie van de Waanzin omschrijft Wouter Kusters, een filosoof die zelf tweemaal een psychose heeft ervaren, waanzin als “de uitdrukking van het verlangen naar oneindigheid in een wereld die zichzelf als eindig definieert.” Oftewel, waanzin is niet simpelweg een storing of gebrek in het hoofd van een ziek persoon, maar een proces waaraan intense verlangens en existentiële problemen ten grondslag liggen. Even later schrijft Kusters:
In de waanzin ben je eigenlijk op een ongecontroleerde, associatieve, wilde manier bezig om de meest fundamentele vragen van het leven op te lossen. Je wilt weten waar het om draait, wat goed en kwaad is, wat de kern is van het bestaan, de zin van het leven. Dergelijke vragen moeten niet worden ontkend maar doordacht, niet gesmoord maar doorleefd – ook als ze een risico op waanzin vormen. Het is nu eenmaal ons lot om met onbeantwoordbare vragen geconfronteerd te worden. Je kunt proberen ervoor te vluchten, maar vroeg of laat komen ze toch weer boven.
Dit citaat bevat een aantal belangrijke inzichten over waanzin in relatie tot subjectiviteit. Ten eerste laat Kusters hier zien dat de waanzinnige – net zoals alle andere mensen – worstelt met vragen die fundamenteel onbeantwoordbaar zijn. De mens is daardoor altijd tot op zekere hoogte in gebreke, incompleet, en zoekend. Het inzicht dat hierop aansluit is dat deze existentiële worsteling in de waanzin met zo’n enorme intensiteit wordt verheven dat alles – het leven, het lichaam, de geest – op het spel wordt gezet. Deze overweldigende puurheid maakt krachten vrij die kunnen uitmonden in waanzinnige episoden. Het is dan ook geen toeval dat wanen bol staan van mythische en religieuze figuren, Goden, idiosyncratische kosmologie, en unieke theorieën. Waar filosofen, theologen en schrijvers jarenlang broeden op de grote vragen van het bestaan, kan een waanzinnige tijd en ruimte naar zijn wil buigen in zijn luie stoel op een regenachtige dinsdagmiddag. In de waanzin is niets meer onmogelijk.
Ook dreigt de grens tussen mens en wereld soms te vervagen of zelfs volledig op te lossen in de waanzin en dringen de krachten van de natuur rechtstreeks binnen in het lichaam; het wordt ‘poreus’, zoals Gilles Deleuze zegt. God controleert mijn organen, er schieten zonnestralen uit mijn anus (Dr. Schreber), er zitten mensen in mijn hoofd. De schizofrene ervaring is er een van ongebreidelde intensiteit waarin de notie van ‘een persoon’ wordt opgeschort of zelfs vernietigd (ik ben God, ik ben alle namen in de geschiedenis, ik ben de natuur). Er is echter ook een andere pool, waarin de intensiteit van de ervaring een splijting van persoonlijkheid veroorzaakt die zo intens is dat waanzinnige vervalt tot sprakeloosheid en bewegingsloosheid omdat hij niet meer weten wie of wat hij is – de catatonie.
Deze notie van waanzin als intensiteit – waarin het subject vloeibaar wordt en constant door verschillende ‘staten’ (namen, figuren, dieren) reist, komt centraal te staan in de beruchte theorie over schizofrenie van Gilles Deleuze en Félix Guattari. In Anti-Oedipus stellen zij dat het schizofrene proces een proces is van verlangens waarin met razende snelheid koppelingen worden gemaakt tussen heterogene elementen. Het subject ontstaat als een residu van deze koppelingen, als een bijproduct. Dit productieve proces ligt ten grondslag aan het leven an sich, maar wordt problematisch in de schizofrenie omdat de producties elkaar met te hoge snelheid opvolgen. De mens produceert niet, de mens wordt geproduceerd. Zo stellen zij:
De aantrekking – en afstotingskrachten, de krachten van bloei en verval produceren een reeks intensieve toestanden vanuit de intensiteit = 0. (…) Er is geen ik-Nietzsche, een professor filologie die plots gek wordt en zich met vreemde personages gaat identificeren. Maar er is een nietzscheaans-subject dat een reeks toestanden doorloopt en de namen van de geschiedenis met deze toestanden identificeert: alle namen in de geschiedenis, dat ben ik…… Het subject spreidt zichzelf uit op de omtrek van de cirkel waarvan het centrum door het ik is verlaten.
Vooral de laatste zin is hier cruciaal: “het subject spreidt zichzelf uit op de omtrek van de cirkel waarvan het centrum door het ik is verlaten.” In de waanzin-als-proces is er slechts een buitenkant, een omtrek, een vloeibare bundel lichamelijke en geestelijke krachten die van hot naar her vliegt zonder ooit vast te worden gelegd. Wat deze benaderingen gemeen heeft met die van Kusters, is dat beide theorieën de waanzin direct situeren in het leven. Dit is echter nooit ‘mijn’ leven dat ik kan identificeren met een verhaal, een plaats, of een persoonlijkheid (Deleuze noemt dit mon petit affaire privée). Het is eerder een onpersoonlijk, chaotisch, vloeibaar proces: een leven of het leven. Gegeven de puurheid en kracht van dat proces is het eigenlijk niet zozeer de vraag hoe sommige mensen waanzinnig kunnen worden, maar hoe het zoveel mensen lukt om dat níet te worden. Hoe krijgen mensen het voor elkaar om een coherent ‘ik’ te destilleren uit deze chaos? Toont de waanzin iets fundamenteels over de manier waarop ‘normale mensen’ zichzelf staande houden? Deze vragen lenen zich voor een immense analyse, maar in deze korte bespiegeling houd ik het slechts bij één concept: het subject als een cultureel refrein.
Het subject als een cultureel refrein
In mijn toepassing van het concept ‘refrein’ vertrek ik vanuit Deleuze en Guattari, die het begrijpen als een ritmische, herhalende structuur die orde schept in de chaos. Omdat bepaalde refreinen zich constant via voorspelbare patronen herhalen, kan de chaos op afstand gehouden worden. Een kind dat een liedje zingt in het donker om zijn angst te overwinnen is een voorbeeld van een refrein. De man die bij thuiskomst na een werkdag steevast ‘schat, ik ben thuis’, roept, maakt gebruik van een refrein. Refreinen creëren de houvast die nodig is om ons te oriënteren, zij vormen een rustplaats (orde in chaos) en tegelijkertijd een vertrekpunt. De refreinen van de televisie, de wasmachine, de spelende kinderen in de kamer en het klapperen van de deur creëren het huis als een ruimte waar rust en veiligheid heerst. Die plaats kenmerkt zich echter ook door de ‘vluchtlijnen’ die zij mogelijk maakt, het vertrekken of uittreden. Niemand kan thuiskomen in een huis dat geen vertrek toelaat: het refrein creëert daarmee een ruimte die het best getypeerd kan worden als een poreuze geslotenheid.
Het moderne ‘ik’ is ook zo’n huis, maar dan een huis dat steeds hermetischer afgesloten lijkt te worden. Onze cultuur en beeldtaal is namelijk volledig vervuld geraakt met refreinen die het ‘ik’ verstevigen, die het geloof in haar onfeilbaarheid stutten en die ons steeds meer verstrikt laten raken in een ‘zelf’ dat we de hele dag mee torsen en etaleren. Bovendien zijn deze refreinen niet simpelweg ritmische, herhalende patronen die wij ontvangen, maar ook die wij zelf produceren. Wij spreken vaak over de invloed van beeldschermen op onze cultuur, maar eigenlijk zouden wij moeten spreken over spiegels. Overal herkennen wij onszelf terug, overal vinden wij reflecties van onszelf. Zoals Marian Donner stelt in haar essaybundel Rooksignalen: “De explosie aan schermen en kanalen heeft mijn wereld niet vergroot, maar juist kleiner gemaakt. Ze sluit mij op in mijzelf. Omdat alles steeds weer samenkomt in mij, ben ik gaan denken dat ik ook de maat der dingen ben.” Een fascinerende paradox: met toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie over de wereld zijn wij kleiner dan ooit.
Het is dan ook geen wonder dat wij modernen een stel neurotische egotrippers zijn die de hele dag als ‘main characters’ rondlopen in onze eigen film en naar anderen kijken als randfiguren en passanten. Toch hebben ook wij de kiem van waanzin nog in ons. Niet omdat we allemaal vroeg of laat waanzinnig zullen worden, maar omdat wij tegenstrijdige dingen verlangen. Wij verlangen namelijk tegelijkertijd gehoorzaamheid en transgressie, het terugkeren naar het veilige huis en het afbreken van de muren. Moderne subjectiviteit beweegt zich in de spanning tussen die twee polen: controle en veiligheid (gezond eten, sporten, discipline, meedoen, liefde, verdraagzaamheid) en transgressie en vernietiging (zuipen, snuiven, schransen, schuine grappen, geweld, chaos). De moderne mens staat niet elke dag in de sportschool en ook niet vier keer per week in een technoclub: de moderne mens staat op zaterdagnacht in een technoclub en zit op zondagmiddag zichzelf lekker te cleansen met een personal trainer. Wij willen frisdrank, maar wel zonder suiker. Vrije seks en losbandigheid, maar wel veilig. Er zit iets waanzinnigs in die tegenstrijdigheid, in die constante spanning tussen gehoorzaamheid en transgressie. Coca-Cola Zero is een schizofreen product.
Toch is dit niet helemaal waar ik naar op zoek ben. Het heeft iets synthetisch, omdat het intrinsiek verbonden is met producten en niet met de existentiële problematiek waarmee ik mijn bespiegeling over waanzin begon. Maar het laat wel een glimp zien van de mogelijkheid tot het openbreken van het ego waarmee wij via talloze refreinen iedere dag opnieuw in onszelf opgesloten raken. Schizo-kapitalisme (de beweging tussen gehoorzaamheid en transgressie) wordt gekenmerkt door haar hypocrisie: het ene zeggen en het andere doen. Maar het kan meer zijn dan dat. Het bevechten van het ego kan namelijk ook resulteren in het aangaan van experimenten die ons ego uit kunnen dagen. Omdat we opeens ontdekken dat we onszelf eigenlijk helemaal niet zo goed kennen, bijvoorbeeld. Omdat iets waar we lang aan hebben vastgehouden toch onwaar bleek. Omdat we anders reageren in een situatie dan we van tevoren hadden verwacht. Om Donner nog een keer aan te halen:
Laat het schuren, zaai verwarring, neem risico’s, doe alles als het maar niet herkenbaar is. Week me los van mezelf. Breek mijn wereld open. Want pas dan wordt echte verbinding mogelijk. Als ik tegen de grenzen van mijn verbeelding loop en besef dat ik niet het middelpunt ben, niet de maat der dingen, maar dat de wereld oneindig veel groter en rijker is dan ik ooit had vermoed. Pas dan kan ik anderen niet alleen zien, maar hen ook in hun waarde laten. Juist omdat ze níet op mij lijken. Het zal een bevrijding zijn.
De kern zit ‘m in dat ‘losweken van mijzelf’. Daarin zit de bevrijding. Geen vlucht in het persoonlijke navelstaren, maar een ontmoeting met vreemdheid, zowel in de wereld als in onszelf. Een zoektocht naar alles wat buiten onze belevingswereld valt, alles wat rauw en duister is. Als er iets is wat de waanzin ons leert, is het dat wij een immense vrijheid kunnen ervaren als wij die chaotische en tegenstrijdige mengelmoes aan stromen iets vaker leren te omarmen en meedeinen op de golven van een bestaan dat nog moet komen.
Bronnen
Wouter Kusters – Filosofie van de Waanzin
Gilles Deleuze & Félix Guattari – Anti-Oedipus
Gilles Deleuze & Félix Guattari – A Thousand Plateaus
Marian Donner – Rooksignalen
Comments